Zomerliefde
‘Au, kijk eens uit!’ beet ze venijnig van zich af toen hij door een grote golf bovenop haar werd gesmeten. Hij lag met zijn grote lijf onhandig op zijn rug te spartelen, terwijl zij hem met haar kraaloogjes furieus aankeek. Onbehouwen sukkel, dacht zij. Pittig wijfje, dacht hij. Met een paar krachtige bewegingen van zijn enorme scharen wist hij weer op zijn poten terecht te komen. Geïntimideerd door haar scherpe tong krabbelde hij een stukje bij haar vandaan en ging op veilige afstand in het zand liggen wachten tot de vloed hem weer mee naar zee zou voeren. Hij gluurde stiekem naar het kleine, stekelige krabje. Van een eindje zag ze er eigenlijk best lief en schattig uit, maar in zijn hoofd galmde nog de echo van haar verwijtende stem. Zij wierp boze blikken naar de grote krab die gelukkig wat verder op het strand was gaan liggen. Maar ze moest tegen haar zin toegeven dat hij er uit de verte best indrukwekkend en sterk uitzag. Het geluid van de branding kwam steeds dichterbij en ineens werd ze opgetild door een golf en weer mee naar zee gespoeld. Ze keek nog of de grote krab ook met de stroming mee dreef, maar door de witte schuimspetters van de golven kon ze niet veel zien.
Af en toe spoelde ze weer aan op hetzelfde strand. Tot haar eigen verrassing keek ze steeds of de grote krab er toevallig ook was. In haar gedachten had ze hem Bob genoemd, die naam paste wel bij hem vond ze. Zijn beeld bleef maar op haar netvlies hangen. Vaak waren er nog meer krabben en kwallen aangespoeld op het strand, maar hij was er nooit bij. Iedere keer liet ze zich toch een beetje teleurgesteld weer meevoeren door de zee en probeerde met de volgende vloed steeds weer terecht te komen op de plek waar ze Bob voor het eerst had ontmoet.
Tijdens een zware zomerstorm werd ze onverwacht door een sterke stroming meegevoerd in een heel andere richting. Met enorme golven beukte de zee op de kust en smeet haar bovenop een krab die al op het strand lag. ‘Au, kijk eens uit’, bromde een zware stem. Ze schudde het zoute water uit haar oogjes en keek eens goed. Hij was het! Bob! Hij had haar ook herkend en liet haar voorzichtig van zijn schild afglijden. ‘Dat is ook toevallig, volgens mij hebben we elkaar al eens ontmoet’, zei hij met een knipoog. Zij lachte ondeugend terug. Zat hij nu met haar te flirten? Haar hart maakte een sprongetje en ze bleef verwachtingsvol naast hem zitten. ‘He, mam kijk eens wat een grote krab!’ Bob werd plotseling ruw door een jongetje opgepakt en in een geel plastic strandemmertje gegooid. Haar adem stokte van schrik. Ze had Bob net teruggevonden en nu werd hij alweer van haar afgepakt! Dat ging niet gebeuren! Op haar kleine pootjes rende ze vastberaden achter het jongetje aan. Het was nog maar een klein jongetje en hij kon gelukkig nog niet zo hard lopen op zijn kromme beentjes. Ze kon hem net bijhouden. ‘Kijk Thomas, deze is pas schattig’, zei een meisjesstem. Voor ze het in de gaten had, pakte de zus van het jongetje haar voorzichtig op en belandde ze bij Bob in het emmertje. Nu waren ze weer samen! Het emmertje schudde gevaarlijk heen en weer, ze vielen er bijna uit en ze werd een beetje misselijk. Ineens hield het schommelen op en de stemmen van de kinderen vervaagden in de verte. De zon klom steeds hoger aan de horizon en ondanks het laagje water werd het behoorlijk warm en benauwd in het emmertje. Hoe ging dit aflopen? Hoe kwamen ze hieruit?
‘Julia, Thomas, inpakken, we gaan!’ riep een vrouwenstem. Haar gezicht verscheen boven het emmertje, ze trok een vies gezicht. ‘Hè bah, die nemen we niet mee hoor.’ Met een resoluut gebaar gooide de vrouw het emmertje leeg in zee. Bob hield haar stevig vast en samen dreven ze de oranjerode gloed van de ondergaande zon tegemoet.