Komend vanaf Arnhem sla ik bij de textielsuper rechtsaf en fiets de Dorpsstraat in. Vanaf de Grote Molenstraat komt in volle vaart een kanjer van een jeep aangereden. Ik weet dat ik daar voorrang heb, maar toch schrik ik me rot en minder vaart. Pas op het laatst stopt de jeep en fiets ik door.
Ik blijf netjes op de rechter strook van verticaal aangelegde klinkers, die de indruk wekt voor de fietsers te zijn. De automobilist voor me denkt daar waarschijnlijk anders over, want die gaat helemaal rechts rijden, pal voor mij, en stopt plotseling voor een vrijgekomen parkeerplaats. Ik kan nog net op tijd remmen. Zo gauw de auto is ingeparkeerd, rijd ik verder, op mijn hoede voor onverwachte manoeuvres en obstakels.
Ter hoogte van de schoenmakerij draait totaal onverwacht een bestelbusje achteruit de parkeerplaats uit, mij in het geheel niet opmerkend. Vol spring ik op de remmen, onderwijl naar rechts bijdraaiend, de enige kant die ik op kan. Ik knal hierbij tegen een van de andere geparkeerde auto’s aan. Mijn spatbord zit scheef. Verder lijkt de schade beperkt.
Bij de supermarkt verderop is het zoals altijd een drukte van belang. Grote vrachtwagens blokkeren de smalle weg, personenauto’s komen het parkeerdek af en wandelende mensen steken over zonder uit te kijken. Langzaam fietsend en al slalommend overleef ik dat stuk.
Aan het eind van de Dorpsstraat gekomen, stop ik voor de kruising met de Kerkeakkers. Ik kijk naar links. Ik kijk naar rechts. Ik kijk nogmaals naar links. Er is niets te zien, maar net als ik door wil fietsen komt om de bocht een grote bus aan gedenderd. Gelukkig kan ik nog net op tijd stoppen.
Opgelucht haal ik adem. Ook deze keer heb ik de barre tocht door het centrum overleefd. Even later neem ik het fietspad richting mijn huis. Daar is het rustig en veilig. Zoals het hoort.