‘Mag ik uw postcode?’ vraagt het meisje achter de kassa.
Zoals altijd schrik ik van die vraag. Misschien omdat het woord op pincode lijkt, waarvan iedereen weet dat je die nooit mag verklappen. Aan niemand. Of door het woordje code an sich, dat mij altijd aan geheimzinnige zaken doet denken. Een code die moet je kraken, niet zomaar geven. Maar omdat de kassière gewoon haar werk doet, vraag ik haar vriendelijk waarom ze die wil hebben.
‘Dan weten wij waar onze klanten vandaan komen,’ zegt ze, zonder naar me op te kijken. Haar vingers met glanzend paarse nagels houden even stil op het kassascherm, klaar om mijn postcode toe te voegen aan de bestelling. In plaats van vlot te antwoorden kijk ik rustig om mij heen. Ik heb vrij vandaag en alle tijd om na te denken. Wil ik mijn postcode geven, dat is wat mij bezig houdt. Soms doe ik het wel. Dan heb ik hem al gegeven voordat ik het door heb. Andere keren voel ik weerstand, maar dan ben ik gehaast en geef hem toch. Vandaag is het anders. Zij willen weten waar hun klanten vandaan komen. Dat kan en dat mag, maar wat heb ik daar aan. Waarschijnlijk nog meer reclame in mijn in-box.
Achter mij is een kleine rij ontstaan en aan het geschuifel van voeten voel ik het ongeduld van sommigen.
‘Ik vind dat niet nodig,’ zeg ik.
Ik probeer het meisje recht in de ogen te kijken, want ik schaam mij niet voor mijn mening. Maar het meisje kijkt nog steeds naar het scherm, waarop haar vrolijke vingers rusten en haalt nonchalant haar schouders op.
‘Dan wordt het tien euro twintig,’ zegt ze.
Ik denk dat het haar niets kan schelen of een klant wel of geen postcode geeft. Toch meen ik dat haar stem nors klinkt. In ieder geval minder vriendelijk dan eerst. Mogelijk is dit verbeelding, omdat ik mezelf er toch niet helemaal lekker bij voel. Dat ik geweigerd heb te geven, waar een ander mij om vroeg.